fr  |  en  |  nl

Acties | Voorbereidende acties

Invoering van een permanenten follow-up van de indicatoren

Tijdens de (zeer belangrijke) voorbereidende fase van het project vindt er een permanente wetenschappelijke follow-up plaats van de indicatoren die de conserveringsgraad van een aantal habitats met hoge biologische waarde aangeven.

Die monitoring biedt inzicht in de beginsituatie onder de lijnen (vóór het LIFE-beheer) en de evolutie ervan tijdens het LIFE-project en erna. Het is ook mogelijk er de reactie van fauna en flora op de ingevoerde beheersmethoden mee te volgen en dus de relevantie ervan te beoordelen.

Na de installatie van de verschillende monitoringsystemen zullen de technieken worden getest en gevalideerd of aangepast voor een optimaal gebruik gedurende het volledige project. Omwille van de coherentie op Waals niveau zullen we ons meer bepaald inspireren op de follow-up over de conserveringsgraad van de sites die het DEMNA (Département de l'Etude du Milieu Naturel et Agricole) over het volledige Waalse Natura 2000-netwerk heeft uitgevoerd.

Tijdens de duur van het project zal de monitoring jaarlijks plaatsvinden. Er zal bovendien worden getracht om na afloop van het LIFE-project een duurzame follow-up te organiseren via een andere, lichtere formule, die kan worden uitgevoerd door de diensten van de Waalse overheid of door vrijwilligers van lokale natuurverenigingen.

Om deze monitoring uit te voeren zullen er proefpercelen voor inventarisering worden geselecteerd. Daarop zullen jaar na jaar in dezelfde periode metingen gebeuren om de evolutie ervan te volgen.

Verscheidene controles zijn mogelijk, afhankelijk van wat men wil evalueren:

  • Vogels: Om de vogelpopulatie van een plek en de evolutie ervan te volgen, zal men te werk gaan per luisterpunt. Dat betekent dat een waarnemer jaarlijks op vaste momenten en voor een vaste duur alle visuele en/of auditieve contacten met vogels op een bepaalde oppervlakte noteert.
  • Vleermuizen: De techniek is dezelfde, maar er wordt een vleermuisdetector gebruikt. Dat is een toestel dat de ultrasone signalen van vleermuizen hoorbaar maakt, zodat men de soorten die over de site vliegen kan herkennen.
  • Zoogdieren: De meeste soorten zijn moeilijk te inventariseren, maar op bepaalde percelen kan een follow-up van de schade bij ontschorsing door hertachtigen gebeuren.
  • Planten: Er zal een gestandaardiseerde inventarisatie plaatsvinden op steeds dezelfde plekken en oppervlakten, de zogenaamde permanente kwadranten of botanische transecten.
  • Libellen en vlinders: Er zullen tellingen gebeuren van de soorten langs de transecten of in poelen.
  • Reptielen: Stukjes plaat zullen over het terrein worden verspreid. De reptielen gebruiken ze als schuilplaats en voor de warmte die ze vrijgeven. Het volstaat dan om de soorten en het aantal exemplaren te noteren die er zich op bevinden.
  • Amfibieën: In de poelen zullen er regelmatig waarnemingen met een net worden gedaan om de aanwezige soorten te registreren.

Elke actie in het kader van het LIFE-project zal een eigen follow-upmethode hebben om de relevantie ervan te kunnen beoordelen.

Via de follow-up van deze indicatoren kunnen de beheersmethoden op lange termijn worden verfijnd op grond van de voor elke actie behaalde resultaten:

Herstel van de bosrand: keuze van boomsoorten - inrichtingswijze (aanplant, natuurlijk herstel, enz.).

Selectie boomgaarden: oorsprong van de planten - gekozen soorten en variëteiten - oppervlakte en dichtheid.

Herstel van heiden en venen: aangewende methoden voor het herstel van habitats (maaien, verwijderen van struikgewas, plaggen, wijzigen van de waterhuishouding, enz.) - aanbreng van lokaal 'hooi' om de zaadbank te verstevigen.

Aanleg van poelen: oppervlakte, oevertype, diepte - al dan niet initiële aanbreng van planten of zaad - ligging - ondergrond en type natuurgebied.

Bestrijding van invasieve soorten: geviseerde soorten - methode van uitroeiing of het inperken van de populatie.

Begrazing: keuze van de veesoorten en -rassen, begraasde oppervlakte en dichtheid van de veestapel.

Maaien: gebruikte technieken (tractor, motormaaier, ontginningsmaaier, enz.), aangewezen maaifrequentie en -perioden, bestemming van het hooi.

Bloemenweiden: keuze van de zaadmengsels (soorten, oorsprong, zaaidichtheid), beheersmethode naargelang van de ondergrond en het type gebied.

Na afloop van de herstelwerkzaamheden (C-acties) zal het met de monitoring mogelijk zijn de effecten ervan te vergelijken, zowel wat de aanleg als wat de eigen werking van de habitat betreft.

Die gegevens zullen nodig zijn voor de opmaak van het vademecum (actie D6) en de verdere uitwerking van innoverende praktijken voor het beheer van het hoogspanningsnet op Europees vlak. We zullen dan een kritische analyse kunnen voorleggen over de gegrondheid van de beheers- en herstelprocessen op basis van deze betrouwbare en op het vlak van natuurbehoud veelgebruikte indicatoren.